Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2526

Datum uitspraak2002-04-12
Datum gepubliceerd2002-06-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00543
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 01/00543 12 april 2002 CJIB 18372056 Gerechtshof te Leeuwarden Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter te Sommelsdijk van 14 juni 2001 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te (adres). 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft de betrokkene in het verzet tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 9 september 1998 uitgevaardigd dwangbevel niet-ontvankelijk verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld ter zitting van 29 maart 2002. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. N.D.P. van der Hoek. De betrokkene is niet verschenen. 3. Beoordeling 3.1. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet, omdat het verzetschrift niet tijdig is ingediend. 3.2. Beoordeeld dient te worden of de kantonrechter het verzet terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof overweegt daartoe het volgende. 3.3. Ingevolge art. 26, derde lid, WAHV wordt het verzetschrift binnen twee weken na de betekening van het dwangbevel ingediend bij het kantongerecht binnen het rechtsgebied waar het adres is van degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd. 3.4. Voorts dient het volgende in aanmerking te worden genomen. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van art. 1:4 Awb zijn de art. 6:9 en 6:11 Awb van toepassing uitgesloten. De wetgever heeft bij de vaststelling van de huidige tekst van art. 26 WAHV in lid 5 van dat artikel wel voorzien in de gelegenheid tot herstel van het verzuim met betrekking tot de bij het verzetschrift over te leggen stukken, doch niet in de mogelijkheid van verschoonbaarheid van overschrijding van de in art. 26, derde lid, WAHV genoemde termijn. In die omstandigheden moet worden aangenomen dat de wetgever - anders dan in het niet van toepassing zijnde art. 6:11 Awb - in beginsel niet heeft willen voorzien in verschoonbaarheid van overschrijding van de in art. 26, derde lid, WAHV genoemde termijn. Daarom kan slechts in bijzondere omstandigheden van klemmende aard worden aangenomen dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend verzetschrift op grond daarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege dient te blijven. 3.5. Blijkens de gedingstukken is het dwangbevel op 9 september 1998 aan de betrokkene betekend. Gelet op het bepaalde in art. 26, derde lid, WAHV diende het verzetschrift op 23 september 1998 door het kantongerecht ontvangen te zijn. Het verzetschrift d.d. 14 september 2000 is op 20 september 2000 ter griffie van het kantongerecht te Winschoten ontvangen. 3.6. De betrokkene voert aan, dat hem een maand nadat hij de eerste kennisgeving had ontvangen, een dwangbevel werd betekend, waartegen hij binnen 14 dagen zowel bij de officier van justitie als bij de deurwaarder, mr J. Wats, bezwaar zou hebben gemaakt. Hij voegt eraan toe, dat hij niet op de formele wijze in verzet is gegaan. Voorts stelt hij, dat de deurwaarder begin september 2000 van het CJIB heeft vernomen, dat, hij, betrokkene, alsnog een verzetschrift tegen het dwangbevel kon indienen bij de kantonrechter te Sommelsdijk en dat de deurwaarder dat vervolgens aan hem, de betrokkene heeft medegedeeld. 3.7. Blijkens het zaakoverzicht zijn de inleidende beschikking, de eerste en de tweede aanmaning op respectievelijk, 28 februari 1998, 20 mei 1998 en 11 juli 1998 verzonden aan het GBA - adres waar de betrokkene naar zijn zeggen al sedert 1993 woonde, te weten [adres]. De betrokkene stelt de tweede aanmaning op dit adres te hebben ontvangen. Voorts in aanmerking genomen dat niet blijkt dat de stukken als onbestelbaar retour zijn teruggezonden, moet het ervoor worden gehouden, dat de betrokkene ook de inleidende beschikking en de eerste aanmaning heeft ontvangen. 3.8. Met betrekking tot de toezegging, die gedaan zou zijn door het CJIB over het alsnog in verzet kunnen gaan, overweegt het hof het volgende. Op de achterzijde van het dwangbevel is vermeld dat de betrokkene binnen twee weken na de betekening van het dwangbevel het verzetschrift in moet dienen. Door informatie van het CJIB in september 2002 kan dan ook niet het vertrouwen bij de betrokkene zijn gewekt dat de termijn om in verzet te kunnen gaan is verlengd, nu deze termijn reeds op 23 september 1998 was verstreken. 3.9. De kantonrechter heeft derhalve terecht geoordeeld dat het verzetschrift niet tijdig is ingediend. 3.10. De aanwezigheid van de onder 3.4. genoemde bijzondere omstandigheden van klemmende aard is niet aannemelijk geworden. 3.11. Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking van de kantonrechter bevestigen. 4. De beslissing Het gerechtshof: bevestigt de beschikking van de kantonrechter. Deze beschikking is gegeven door mr. Vellinga, in tegenwoordigheid van mr. Bennen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.